ontkomen aan (v) (gevaar) | échapper à (v) (gevaar) |
ontkomen aan (v) (gevaar) | se dérober à (v) (gevaar) |
ontkomen aan (v) (taak) | échapper à (v) (taak) |
ontkomen aan (v) (taak) | se dérober à (v) (taak) |
ontkomen aan (v) (taak) | éviter (v) (taak) |
ontkomen aan (v) (gevaar) | échapper (v) (gevaar) |
ontkomen aan (v) (gevaar) | esquiver (v) (gevaar) |
ontkomen aan (v) (gevaar) | éviter (v) (gevaar) |
ontkomen aan (v) (taak) | échapper (v) (taak) |
ontkomen aan (v) (taak) | esquiver (v) (taak) |